"Ik zoek altijd naar de essentie", aldus de kunstenaar zo'n twee jaar geleden in een interview met Museumtijdschrift. Ook verbeelding blijkt een terugkerend thema in het vaak expliciete werk van Maria Roosen (1957, Oisterwijk). Bekend geworden met haar borsten, piemels en zwemmende zaadcellen, vaak van glas. Maar er is meer. Roosen maakt beelden, aquarellen, tekeningen en installaties met verschillende materialen.
Veel musea en bedrijfscollecties kochten werk van deze, in Arnhem woon- en werkachtige beeldhouwer en aquarellist, vandaar dat haar kunst - en dan met name haar sculpturen - vrij vaak opduiken in exposities. In deze verhandeling ligt mijn kunstfocus op Maria Roosen.
Klaar voor de start is af...
Glas voert de boventoon, maar dat wordt niet door haarzelf geblazen. Er is geen reden om met die eer te gaan strijken: het bloedhete, zware blaaswerk laat zij over aan vaklieden. Mannen van stavast. Bernard Heesen is er zo een. Zelf een zeer gerespecteerd artiest. En ook in Tsjechië verstaan ze dit ambachtelijke stiel als geen ander. Vandaar dat Maria Roosen zichzelf ook geen 'glaskunstenaar' noemt. "Ik ben beeldhouwer"! Zij bepaalt hoe het er zo'n beetje uit moet gaan zien en de glasblazer voert het uit. In samenwerking.
De jury - drie vakbroeders (vakzusters...) - roemt haar eigenheid en vitaliteit en blijkt erg onder de indruk van de uitgesproken en unieke positie die de beeldhouwer met haar werk inneemt. Uit het juryrapport: "Maria Roosen ontvangt de prijs voor haar treffende aquarellen die vaak aan de basis liggen van haar ruimtelijke werk. De jury vindt vooral de uitdrukkingskracht en de scherpte van de aquarellen bijzonder. Binnen het medium van aquarel is Roosen effectief en maakt ze werk dat zonder al te veel opsmuk stoer en vrouwelijk tegelijk is.
Goed. Roosen is eerder in de prijzen gevallen. In 1995 vertegenwoordigde zij Nederland op de Biënnale van Venetië samen met Marlene Dumas en Marijke van Warmerdam. In 2006 kreeg zij de Wilhelminaring, een oeuvreprijs die elke twee jaar wordt toegekend aan een vooraanstaande Nederlandse beeldhouwer en in 2009 de Singer Prijs, ook weer voor haar complete werk.
De vraag; míjn vraag is, waarom? Vanwaar die gefixeerdheid op het vleselijke. Een vaas met een ensemble van wel zes glazen plassers of drie penissen aan een touwtje aan de muur (die van Jean, Pierre en Claude); een krukje van gebreide (en slappe) jongeheren.
(Een ontboezeming: ikzelf ben nogal preuts aangelegd 😬 en Roosen is een vrouw van mijn generatie, dus...?).
Ik zoek een antwoord.
“Het lichamelijke ben je zelf, het is een soort zelfportret. Ik ben altijd bezig met vragen als: waar sta ik, hoe voelt het, waar ga ik heen. Dat is ook waarom ik beelden maak: daar moet je je toe verhouden, eromheen lopen, ertegenaan botsen. Hoe ik op borsten en billen kom? Dat gaat vanzelf, ik denk op een gegeven moment: hoe ziet een borst er eigenlijk uit? Dan ga ik tekenen, met verf aan de slag, het van glas maken. Een borst is natuurlijk ook van belang als levensbron” (en tot zover Maria Roosen).
Zou hetzelfde principe dan opgaan voor een fallus? En zou een mannelijke kunstenaar zijn eigen lid op zo'n relativerende manier kunnen verbeelden?
Ook De Kunstmeisjes behandelen in hun boek¹ de glazen geslachtsdelen van Roosen. Zij komen - wat mij betreft - het meest in de buurt van een mogelijke verklaring, want ook zij vragen zich af 'of, en zo ja waarom' Roosen veel naakte kunst maakt. (Ik citeer:) "In haar werk confronteert ze ons (ook) met heersende gendernormatieve stereotypen. Het mannelijke is altijd sterk, hard, stoer. Het vrouwelijke is per definitie zwak, zacht, lief. Bullshit. Al deze kenmerken bestaan in het echte leven immers zij aan zij en hebben niet per definitie met ons gender te maken. (...) Het contrastrijke karakter van menselijke geslachtsdelen - soms zacht, soms hard, soms sterk, soms kwetsbaar": daar zou het om draaien bij het werk van Roosen, is een van hun conclusies.
Maar laat nu niet de indruk ontstaan dat Roosen 'alleen maar' lichaamsdelen maakt: er zijn bijvoorbeeld ook veel glazen kannen en een paar immense rozenkransen van haar hand.
Tot slot krijg je van mij een boekentip(¹). Al eerder haalde ik De Kunstmeisjes aan. Deze drie jonge vrouwen - ter zake kundig: ze hebben ervoor doorgeleerd - vullen een vermakelijk kunstblog (zijn dus collega's) en afgelopen augustus is er ook een interessant/amusant boek uitgekomen: "Vijftige kunstwerken om langer dan twintig seconden naar te kijken." Echt een aanrader!
(Uitgeverij Meulenhoff).
Veel musea en bedrijfscollecties kochten werk van deze, in Arnhem woon- en werkachtige beeldhouwer en aquarellist, vandaar dat haar kunst - en dan met name haar sculpturen - vrij vaak opduiken in exposities. In deze verhandeling ligt mijn kunstfocus op Maria Roosen.
Klaar voor de start is af...
1. Oranje Borsten, 2017. Foto: Peter Cox. 2. Gekleurde stenen roze onder, 2018. Foto: Gert Jan van Rooij. 3. Jean, Pierre, Claude, 2004. |
gestolde energie
Over dat maakproces zegt Roosen*: “Bij het maken leer ik iedere keer weer en het inspireert me zeer: ik zie dingen ontstaan die je nooit van te voren kunt bedenken. Het zijn bijzondere ontmoetingen met het idee, met het ontwerp of met de glasblazer die al zijn ervaring en eigen handschrift inbrengt, waarbij het geheel meer wordt dan de som der delen. Als het goed gaat voelt het proces aan als making love. Het gaat soms ook niet goed, dan ontbreekt de concentratie of ik kan niet goed uitleggen wat ik bedoel.”
* naar aanleiding van de expositie 'Vuur' in Kunsthal Kade in Amersfoort (najaar 2017).
making love
Maria Roosen werkt heel intuïtief. Al tekenend en aquarellerend - dat is haar bron - vormt zich een idee, dat 'groeit' onder haar handen. En het gekke is, is dat juist die tekeningen en waterverfwerken zelden te zien zijn. Haar lekker-ogende en (on)dubbelzinnige sculpturen en installaties worden door musea maar al te graag uitgestald (die zijn sexy): de daaraan ten grondslag liggende werken op papier zie je bijna nooit. Terwijl Roosen daarmee juist de Jeanne Oostingprijs 2020 won (samen met Janine van Oene. Het werk van de winnaars van 2020 zal te zien zijn op de KunstRai in Amsterdam die voor eind juni gepland staat. De vraag is of die doorgang kan/zal vinden).De jury - drie vakbroeders (vakzusters...) - roemt haar eigenheid en vitaliteit en blijkt erg onder de indruk van de uitgesproken en unieke positie die de beeldhouwer met haar werk inneemt. Uit het juryrapport: "Maria Roosen ontvangt de prijs voor haar treffende aquarellen die vaak aan de basis liggen van haar ruimtelijke werk. De jury vindt vooral de uitdrukkingskracht en de scherpte van de aquarellen bijzonder. Binnen het medium van aquarel is Roosen effectief en maakt ze werk dat zonder al te veel opsmuk stoer en vrouwelijk tegelijk is.
Vleselijke aanwezigheid
Zoals gezegd heeft Roosen een bijzondere fascinatie voor 'edele delen' en dan vooral die van De Man (naar mijn weten maakte ze nooit een vulva). Kortom: piemels. Lullo's. Maar ook borsten hebben haar onverdeelde aandacht. Zie je (een soort van) figuratief sculptuur en is het van glas, dan is het ongetwijfeld een 'Roosen': al decennia haar rode draad.De vraag; míjn vraag is, waarom? Vanwaar die gefixeerdheid op het vleselijke. Een vaas met een ensemble van wel zes glazen plassers of drie penissen aan een touwtje aan de muur (die van Jean, Pierre en Claude); een krukje van gebreide (en slappe) jongeheren.
(Een ontboezeming: ikzelf ben nogal preuts aangelegd 😬 en Roosen is een vrouw van mijn generatie, dus...?).
Ik zoek een antwoord.
zelfportret
In het eerder aangehaald artikel in Museumtijdschrift vraagt de interviewer aan Roosen: "Waarvandaan komt je fascinatie voor het lichamelijke?“Het lichamelijke ben je zelf, het is een soort zelfportret. Ik ben altijd bezig met vragen als: waar sta ik, hoe voelt het, waar ga ik heen. Dat is ook waarom ik beelden maak: daar moet je je toe verhouden, eromheen lopen, ertegenaan botsen. Hoe ik op borsten en billen kom? Dat gaat vanzelf, ik denk op een gegeven moment: hoe ziet een borst er eigenlijk uit? Dan ga ik tekenen, met verf aan de slag, het van glas maken. Een borst is natuurlijk ook van belang als levensbron” (en tot zover Maria Roosen).
Zou hetzelfde principe dan opgaan voor een fallus? En zou een mannelijke kunstenaar zijn eigen lid op zo'n relativerende manier kunnen verbeelden?
9. Again, 2003. Collectie Museum Voorlinden. 10. After nature (iris), 2018. Foto: Gert Jan van Rooij. 11. Bessen, 2015. Collectie Provincie Gelderland. 12. Droomhuis, 2002. Collectie AkzoNobel. |
Maar laat nu niet de indruk ontstaan dat Roosen 'alleen maar' lichaamsdelen maakt: er zijn bijvoorbeeld ook veel glazen kannen en een paar immense rozenkransen van haar hand.
gevoelskunst
De kunstenaar 'speelt' met vuur. Het vuur van de glasovens met het roodgloeiende en dikvloeibare materiaal. Groei & bloei en zwetende krachten. "Het meedogenloze vuur dat zowel vormend als verwoestend kan zijn, maar ook een louterende kracht biedt voor zowel maker als toeschouwer."
Tot op zekere hoogte is alle kunst een vorm van handenarbeid. Steeds weer moet er rekening gehouden worden met technische eigenschappen, welke die ook zijn. Het vaak arbeidsintensieve maakproces, het vakmanschap en het ambachtelijke zijn voor Maria Roosen even belangrijk als het uiteindelijke resultaat. Je kent het wel: wat telt is de weg ernaar toe...
Tot op zekere hoogte is alle kunst een vorm van handenarbeid. Steeds weer moet er rekening gehouden worden met technische eigenschappen, welke die ook zijn. Het vaak arbeidsintensieve maakproces, het vakmanschap en het ambachtelijke zijn voor Maria Roosen even belangrijk als het uiteindelijke resultaat. Je kent het wel: wat telt is de weg ernaar toe...
13. Kan met kabeltrui, 1996. Collectie Textielmuseum. 14. Tent, 1998-2015. Collectie AkzoNobel. |
(Uitgeverij Meulenhoff).
Maria Roosen wordt vertegenwoordigd door Galerie Fons Welters.
-X-
#staysafe!
Tekst en alle (iPhone)foto's: @MiriamvanderMeer | www.agreylady.nl, tenzij anders vermeld.
15. Braamboot, 2009. Collectie Singer Museum Laren. |